Nadat Japan een periode van meer dan 300 jaar afgesloten was geweest van de rest van de wereld, werden, onder zowel internationale druk van buiten als druk van binnen uit, in 1867 de grenzen opengesteld voor buitenlandse invloeden. Het Shogunaat verdwijnt en daarmee ook de macht van de Togukawa familie. De keizerlijke macht wordt weer in er hersteld en de maatschappij wordt naar westers voorbeeld hervormd. Hiermee vervalt de unieke positie van de krijgsadel, de Bushi, die eeuwenlang Japan heeft gedomineerd. Het symbool hiervan, het dragen van twee zwaarden wordt verboden. Het herstellen van de keizerlijke macht als staatshoofd van Japan noemen de Meiji-restauratie. Meiji was de eerste keizer in deze nieuwe tijd, het Meiji tijdperk.
Met het verdwijnen van de krijgskaste in Japan verdween ook het militaire karakter van de verschillende vechtkunsten. Binnen de Japanse maatschappij woei een geheel nieuwe wind. Het strakke kastensysteem, wat tijdens het Togukawa Shogunaat had geheerst, verdween. Ook de interesse voor vormen van gewapend en ongewapend vechten verdween. Japan beschikte binnen korte tijd over een modern leger, wat voorzien was van moderne bewapening. Het zwaard, eens het symbool van de Japanse krijgskunst, werd slechts gedragen werd door officieren en had nog slechts een symbolische functie.
Ook met de ongewapende krijgskunsten ging het aanvankelijk bergafwaarts. Er ontstonden inferieure scholen, waar gevechtstechnieken gedemonstreerd werden waarvan de waarde dubieus te noemen is. Vaak was niet de effectiviteit van de techniek belangrijk maar de grote van het bijbehorende spektakel. Het jiu-jitsu werd beoefend door “grootmeesters”die leerlingen demonstratiewedstrijden lieten houden, waarbij weddenschappen werden afgesloten.
Het jiu-jitsu verloor zijn bijzondere karakter en vele Jiu-Jitsu scholen sloten hun poorten wegens te weinig animo. Er ontstond een soort jiu-jitsu wat alleen nog bestond uit vormen van verdediging tegen allerlei aanvalshandelingen, toegepast als een soort trukendoos waarin voor elke aanval wel een truk was.
Een aantal zaken hebben echter toch geleid tot een overerving van de vaardigheden van de ongewapende vechtkunts van de Samoerai in de moderne maatschappij, weliswaar niet meer als aanvullende krijgskunst op de gewapende gevechtstechnieken maar als zelfstandige activiteiten, beoefend vanuit verschillende doelstellingen.
Van de kant van de ordebewakingsdiensten zoals de politie heeft er door de eeuwen heen een grote belangstelling bestaan voor vaardigheden met betrekking tot het onder controle brengen en onder controle houden van personen. Een groot deel van de ontwikkeling van deze technieken is ook toe te schrijven aan dit soort organisaties. Vanuit deze groep is, weliswaar aangepast aan het specifieke gebruiksdoel, veel van het Jiu-Jitsu bewaart gebleven.
Het was merkwaardigerwijs een Europeaan, en wel de Duitse professor Erwin Bälz (een docent aan de universiteit van Tokyo, zie foto), die de Japanners in zijn omgeving wees op de unieke karakter van het jiu-jitsu en de mogelijkheden dit als een boeiende sport te beoefenen. Hijzelf volgde les bij één der oudste meesters van die tijd nl.: Totsuka.
Eén van de leerlingen van Erwin Bälz op de universiteit van Tokyo was Jigoro-Kano (zie foto), de grondlegger van het moderne Judo. Kano werd een enthousiast beoefenaar van het jiu-jitsu en hij bestudeerde de technieken van verschillende jiu-jitsu scholen. Als belangrijkste scholen welke aan de basis hebben gestaan van het Judo kunnen worden genoemd de Tenshin-Shinyo-Ryu en de Kito-Ryu. Hij stelde uit het curriculum van de verschillende Jiu-Jitsu scholen zijn eigen Jiu-Jitsu stijl samen. Hij noemde dit aanvankelijk het Kano-Jiu-Jitsu, later gebruikte hij de naam Judo. Een van de redenen hiervoor was dat aanduiding jiu-jitsu meer stond voor een vechtkunst welke gericht was op harde, op zelfverdediging gerichte gevechtshandelingen, hetgeen niet aansloot bij de visie van Kano.