Jiu Jitsu buiten Japan

Jiu Jitsu buiten Japan

Nadat de feodale staatsstructuur van het Togukawa Shogunaat was verdwenen kwam Japan weer in contact met de rest van de wereld. Zeelieden uit allerlei Westerse naties deden de havens van Japan aan en ontdekten daar een unieke smeltkroes van allerlei vechtvormen. Via deze weg vonden deze vechtvormen in fragmentarische vorm hun weg naar de westerse wereld. Aanvankelijk waren het technieken uit het toenmalige Kano-Jiu-Jitsu. Uit dit fragmentarisch materiaal werden in verschillende landen eclectische systemen samengesteld onder de naam Jiu-Jitsu. Deze technieken werden daarbij vermengd met de toenmalige westerse vechtsporten, het boksen en het worstelen. Op deze wijze ontstonden vormen welke we samen kunnen vatten onder de noemer Gajin-Jiu-Jitsu, ofwel vreemdelingen Jiu-Jitsu.

De ontwikkeling van het huidige jiu-jitsu gaat dan ook verder buiten Japan. We beperken ons hierbij tot de ontwikkelingen in Europa in het algemeen en Nederland in het bijzonder.

De eerste jiu-jitsu handelingen werden in Europa geïntroduceerd door o.a. zeelieden. Naast zeelieden waren er uiteraard ook andere bronnen zoals westerlingen die een tijdlang in Japan verbleven en daarna terugkeerde naar het westen.

Omgekeerd waren er ook Japanse jiu-jitsu-leraren die als ambassadeur van hun vechtkunst over de gehele wereld trokken. Met name het judo heeft door deze werkwijze zich tussen de twee wereldoorlogen kunnen ontwikkelen. Het was vooral in Engeland, Frankrijk, en Duitsland dat Japanse jiu-jitsu leraren hun sport hebben verbreid. Voor zover het gestructureerde handelingen betreft waren het in hoofdzaak leraren uit de school van Jigoro-Kano die het jiu-jitsu verspreiden. Het jiu-jitsu wordt daardoor in de Westerse wereld in één adem genoemd met judo en het waren dan ook de jiu-jitsu beoefenaren die het judo naderhand oppakten en verbreidden. Het jiu-jitsu is in de westerse wereld dan ook nauw verbonden met het judo, in een bepaalde context zelfs synoniem daarmee. Zoals reeds is vermeld werd het judo oorspronkelijk het Kano-Jiu-Jitsu genoemd en interessant in dit kader is het boek “The Complete Kano Jiu-Jitsu” geschreven door de Amerikaan Hancock en de Japanner Higashi (zie de foto van beide heren). Boek Kano Jiu-Jitsu Higashi en Hancock

Rond 1900 zwierven de beste leerlingen van Kano uit over de wereld. Het was een Engelse ingenieur, Barton Wright, die jarenlang in Japan geleefd had en daar verschillende scholen bezocht, die de Japanners Yukio-Tani en Raku-Uyenshi naar Engeland bracht om een demonstratie te geven, kort na hen arriveerden ook Tao-Miyaki en Akitaro Ohno. In mei 1906 arriveerde de later zo bekend geworden Gunji Koizumi, die in 1918 met Yukio-Tani de “Budokwai” oprichtte.

Yoshiaki Yamashita had onder zijn leerlingen de Amerikaanse president Theodore Roosevelt en wist het Kano-Jiu-Jitsu in Amerika te introduceren. In dit kader is het ook interessant de naam van Mitsuyo Maeda te noemen als grondlegger van het jiu-jitsu in Zuid Amerika, m.n. Brazilië.

In Duitsland was het met name de eerder genoemde professor Erwin Baelz die het jiu-jitsu promote. Daarna kan genoemd worden de Berlijner Erich Rahn, die aan het begin van de twintigste eeuw het jiu-jitsu onderwees. Eén van de leraren van Rahn was de reeds eerder genoemde Higashi.

In Nederland waren het Toepoel (ook bekend als schrijver van een honden encyclopedie) en Boretius, die voor het eerst jiu-jitsu onderwezen. Het niveau was discutabel, evenals de gevechtswaarde. Voor zover na te gaan bestond het uit een verzameling Oosters aandoende trucjes vermengd met wat Westerse boks- en worsteltechnieken.

Vlak voor de tweede wereldoorlog waren het Maurice van Nieuwenhuizen en Johan van Bruggen die het jiu-jitsu promoten. Met name Maurice van Nieuwenhuizen heeft door zijn publicaties een grote invloed gehad. In diezelfde tijd is het Nakoni systeem als leerplan opgesteld. Het woord NaKoNi is geen Japans woord maar staat voor de beginletter van de namen van de vier samenstellers, Jaap Nauwelaerts, Ge Koning en Maurice en Bob van Nieuwenhuizen. De rol van Johan van Bruggen kan hierin wel eens groter zijn geweest als altijd is gedacht. Van Bruggen leerde het jiu-jitsu in Indonesië van een Japanner genaamd Nakada. Van Bruggen keerde in 1938 terug uit Indonesië en stichtte in Rotterdam een sportschool, waarin hij deze stijl onderwees. Bij de bombardementen op Rotterdam ging zijn school verloren en hij begon les te geven in de school van van Nieuwenhuizen. Van Bruggen is niet meegegaan met het Nakoni Jiu-Jitsu wat het leerplan vormde van de eerste Oosterse vechtsportbond in Nederland, de Nederlandse Jiu-Jitsu Bond (NJJB). Hij ging door met zijn eigen stijl, het Shin-Nakada. Hoewel Johan van Bruggen niet meer leeft, wordt zijn stijl trouw voortgezet door een kleine groep leerlingen. De inhoud en het karakter komen veel overeen met het Nakoni-syteem.

Aan het begin van de tweede wereldoorlog liet Alfred Mazure, een vriend van Maurice van Nieuwenhuizen, een stripserie het licht zien. De held in deze serie was Dick Bos. Dick Bos bediende zich van jiu-jitsu technieken. Model voor Dick Bos stond Maurice van Nieuwenhuizen, de overeenkomst tussen de stripheld en de toen nog jonge Maurice van Nieuwenhuizen is duidelijk aanwezig. Deze boekjes hebben ook een grote rol gespeeld bij de popularisering van het jiu-Jitsu in Nederland, originele versies van de boekjes zijn nu gewilde verzamelobjecten. Maurice van Nieuwenhuizen Johan van Bruggen Boek Bick Bos

6.a. Nederland
Het door de heren Nauwelaerts, Koning en van Nieuwehuizen ontwikkelde leerplan (volgens overlevering op een zondagmiddag in elkaar gezet) heeft decennia lang de toon gezet voor het Nederlandse Jiu-Jitsu. Het bestond uit een zestal graden welke men kon halen door het doen van examens, de hoogste te behalen graad was de zesde graad. De kern van het leerplan bestond uit een vast aantal aanvalshandelingen welke voor elke graad min of meer op dezelfde wijze terugkwamen maar waartegen elke keer weer andere verdedigingen getoond moesten worden. Naarmate de graad hoger werd, werden de verdedigingen complexer. De graden werden gesymboliseerd door een paarse kersenbloesem (Sakura) met een hart waarvan de kleur de graad aangaf. De zwarte kersenbloem was de hoogste graad. De kersenbloesem kon als uiterlijk teken van het niveau van de beoefenaar op het pak worden genaaid.

Door de opkomst van het judo en andere vechtsporten verloor het Nakoni Jiu-Jitsu aan betekenis. Het werd in feite alleen nog onderwezen door een aantal oudere judo en jiu-jitsu leraren. Eind zeventiger jaren werd door de JBN, de huidige opvolger van de in 1938 opgerichte NJJB, besloten het jiu-jitsu een eigentijdse vorm te geven en het gradensysteem af te schaffen en te vervangen door een systeem wat, in overeenstemming met de moderne Budo-vormen, bestond uit banden van verschillende kleuren, verdeeld in Kyu- en Dan-graden.

Met het vervangen van het gradensysteem was men er echter nog niet. Het nieuwe systeem werd ingevoerd op 1 januari 1983. De exameneisen bestonden uit een losse, vrijblijvende beschrijving en het was dan ook niet verwonderlijk dat een examen dan vaak bestond uit een lauw aftreksel van het oorspronkelijke Nakoni systeem, vaak gecombineerd met allerlei elementen van andere vechstporten waarin een onderlinge samenhang en leidende principes geheel ontbraken.

Er bestond dan ook een grote behoefte aan het structureren van het jiu-jitsu. Binnen de JBN werd een projectgroep samengesteld met als taak een curriculum samen te stellen waarop het jiu-jitsu binnen de JBN gebaseerd zou worden. Deze werkgroep stond onder voorzitterschap van Jaap Schuitema en bestond verder uit Wim Boersma, Mario den Edel en Melle Postema.

In 1989 kwam een geheel nieuw concept tot stand. Uitgangspunt werd de basistechniek en de meervoudig toepasbaarheid hiervan. De basistechniekenen werden verdeeld in een zestal techniekgroepen:
Bevrijdingen (Hodoki-Waza);
Weringen (Uke-Waza);
Slagen, stoten, trappen (Atemi-Waza);
Klemmen (Kansetsu-Waza);
Worpen (Naga-Waza);
Verwurgingen (Jimi-Waza).
Binnen de verschillende techniekgroepen zijn keuze’s gemaakt voor wat betreft technieken, welke elke jiu-jitsuka uiteindelijk moet beheersen. Ten aanzien van de bewegingsvisie werden de verschillende bewegingsprincipes geformuleerd. Het op deze wijze ontstane concept biedt mogelijkheden voor verschillende doelstellingen waarmee het jiu-jitsu beoefend kan worden, het:
jiu-jitsu als zelfverdediging;
jiu-jitsu als wedstrijdsport (twee vormen, Duo-System en Fighting-System);
jiu-jitsu als “Do” vorm, de weg naar fysieke en mentale zelfontwikkeling.
In Nederland heeft de ontwikkeling van het Nakoni-Jiu-Jitsu naar het moderne jiu-jitsu geleidelijk plaatsgevonden. Het huidige systeem bevat dan ook nog verschillende elementen van dit oude systeem. Het belangrijkste element is het toetsen van de zelfverdedigingvaardigheid als onderdeel van Dan-examens door uit te gaan van aanvalssituaties. Een consequentie van de geleidelijk overgang was de status van “Nakoni” jiu-jitsu leraren welke zonder examen, dus zonder aanwijsbare vaardigheid in het nieuwe systeem hun lesbevoegdheid behielden. Inmiddels is ook dit probleem opgelost. Leraren die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het tot stand komen en verbreiden van het nieuwe jiu-jitsu leerplan waren Wim Boersma, Mario den Edel en Jaap Schuitema, de laatste behaalde als eerste de vijfde Dan in het nieuwe jiu-jitsu systeem, ook wel JBN jiu-jitsu genoemd.

6.b. Duitsland
In het voormalige West Duitsland hebben zich overeenkomstige ontwikkelingen voorgedaan. Reeds in 1968 ontdekte men dat het oude jiu-jitsu niet meer voldeed. Men koos voor een concept waarbij de volgende uitgangspunten werden gehanteerd. De verschillende soorten vaardigheden welke kunnen worden uitgevoerd met het lichaam in de ongewapende verdediging moeten optimaal zijn:
Atemi-waza: slagen, stoten en schoppen naar vitale lichaamsdelen;
Nage-waza, het naar de grond brengen van de tegenstander;
Kansetsu-Waza, het verdraaien en overstekken van gewrichten;
Jime-Waza, het blokkeren van de zuurstof voorziening van de hersens.
Gekozen werd voor een concept waarbij de principes van de technieken uit het Karate (Atemi-Waza), het Judo (Nage-Waza, Kansetsu-Waza, Jime-Waza) en het Aikido (Nage-Waza, Kansetsu-Waza en bewegingsleer) werden toegepast. Tevens werden bruikbare technieken uit het bestaande jiu-jitsu geïntegreerd. Ook hier werd de kern van het leerplan gevormd door het aanleren van basisvaardigheden (basistechnieken) en de meervoudig toepasbaarheid hiervan.

In tegenstelling met Nederland was er geen geleidelijke overgang van het ene naar het andere systeem, er werd een compleet nieuwe jiu-jitsu stijl gecreëerd. Iedere jiu-jitsu beoefenaar die al een bepaalde graad had in het traditionele jiu-jitsu en een graduatie wilde behalen in het nieuwe systeem moest opnieuw examen doen voor een commissie welke bestond uit Karate-, Judo- en Aikidospecialisten. De pioniers Werner Heim, Franz Josef Gresch en Peter Nehls hebben bij de ontwikkeling en verspreiding van het Duitse “Ju-Jutsu” een belangrijke rol gespeeld. logo Duitsland Ju-Jutsu
6.c. Brazilië
Het Braziliaans jiu-jitsu is een bijzondere jiu-jitsu stijl. Het kwam tot ontwikkeling nadat Mitsuyo Maeda (volgens andere bronnen Esai Maeda) in 1914 het jiu-jitsu in Brazilië introduceerde. Hij onderwees dit aan Carlos Gracie, een nazaat van een Schotse immigrantenfamilie. Carlos Gracie paste het jiu-jitsu aan, aan de behoeftes van ongewapend gevechten zonder regels. Carlos was tevens bokser en worstelaar en nam het op tegen elk soort tegenstander. Deze traditie is door de Gracie familie voortgezet tot aan vandaag. Door deze specifieke omstandigheid werd het door Maeda geïntroduceerde jiu-jitsu ontwikkeld tot een vechtstijl waarbij de nadruk ligt op een type gevecht waarbij weinig beperkingen gelden, dit in tegenstelling met het judo. Het Braziliaans jiu-jitsu lijkt veel op het grondgevecht in het judo, er worden echter andere voorkeursposities gebruikt welke beter aansluiten bij het verdedigen tegen de in het judo grondgevecht verboden handelingen zoals het stoten.
In het begin van de negentiger jaren kregen het zogenaamde Free-Fight of Cache Fightwereldwijde bekendheid. Het waren gevechten waarbij nagenoeg geen beperkingen golden. Het Cache-Fight is wegens zijn harde karakter in veel landen inmiddels verboden. Deze vormen van harde All-Style-Fighting, zonder beperkingen, sloot uitstekend aan bij de visie en stijl van het Braziliaans jiu-jitsu. Het Braziliaanse jiu-jitsu heeft met name hierdoor zijn huidige bekendheid gekregen.